Gijzeling wel/niet toegestaan bij betalingsonmacht
Gijzeling dient als dwangmiddel om betaling te verkrijgen van openstaande administratieve sancties. De gijzeling heeft nadrukkelijk niet het karakter van vervangende hechtenis; ondanks de gijzeling blijft de verplichting tot betaling van de administratieve sancties bestaan.
Machtiging kantonrechter vereist voor gijzeling
Voor de toepassing van het dwangmiddel gijzeling is een machtiging van de kantonrechter vereist. Tegen de beschikking van de kantonrechter waarbij een machtiging tot gijzeling wordt verleend, staat geen rechtsmiddel open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in dit geding van de rechtmatigheid van de machtigingen dient te worden uitgegaan. Alleen in bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering op die regel. In dat verband kan worden gedacht aan de situatie dat de gijzeling geen enkel redelijk doel (meer) dient. Daarvan kan sprake zijn in geval van betalingsonmacht van de betrokkene.
Wanneer gijzeling toch bij betalingsonmacht toegepast wordt, zou de gijzeling een punitief karakter krijgen. In de jurisprudentie van kantonrechters die moeten oordelen over gijzeling zien we steeds vaker dat de kantonrechters de vordering tot gijzeling afwijzen. Toch gaat het nog geregeld fout. Wij zien steeds vaker zaken waarbij kantonrechters, ondanks een situatie van betalingsonmacht, een machtiging verlenen voor gijzeling, of zelfs waarbij cliënten niet eens een oproeping hebben ontvangen. Een kwalijke zaak! Het is belangrijk dat hiertegen door een advocaat tegen wordt opgetreden.
Uitspraken kantonrechters
Enkele uitspraken van kantonrechters die de vordering tot gijzeling hebben afgewezen zijn:
- kantonrechter Haarlem, op 6 september 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:9343
- kantonrechter Haarlem, op 27 september 2013, ECLI: RBNHO:2013:9341
- kantonrechter Bergen op Zoom, van 26 juli 2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:BX3146
Als steeds terugkerende overweging in de uitspraken van de kantonrechters lezen we:
"De kantonrechter constateert dat er sprake is van financiële onmacht aan de zijde van betrokkene om de openstaande bedragen te voldoen en niet van betalingsonwil.
Opvallend is dat het CJIB (en in het verlengde hiervan de officier van justitie) kennelijk niets doet met een melding van de door hen ingeschakelde deurwaarder inhoudende dat er “geen verhaalsmogelijkheden aanwezig worden geacht."
Het feit dat de deurwaarder geen beslag heeft kunnen leggen, is dus al een belangrijke aanwijzing voor financiële onmacht om de boetes te betalen, hetgeen als grond wordt gebruikt voor de afwijzing van de vordering tot gijzeling. Toch is dit niet voldoende. Er moet veel meer inzicht worden gegeven in de totale schuldenomvang en de onmogelijkheden om te zorgen voor betaling. Een in gijzelingszaken gespecialiseerde pro deo advocaat kan u hierin bijstaan. De kosten van de advocaat worden dan vergoed door de Staat. Wanneer u uw zaak bij ons aanmeldt via het daartoe bestemde aanmeldingsformulier, dan brengen wij u in contact met een gespecialiseerde advocaat.
EHRM: gijzeling toegestaan bij betalingsonmacht
Toch is er ook een keerzijde aan dit verhaal. In het Benham-arrest (1996, par. 39 en 43-47) heeft het Europees Hof voor de Rechten van van de Mens (EHRM) bepaald dat vrijheidsontneming op grond van artikel 5 lid 1 sub b EVRM, van een persoon die een bij wet vastgesteld bedrag niet heeft voldaan, in beginsel ook is toegestaan in gevallen wanneer deze persoon niet over de financiële middelen beschikt om dit bedrag te voldoen, althans beweert niet aan zijn betalingsverplichting terzake te kunnen voldoen. Voorts moet worden bedacht dat de WAHV is ingevoerd om een effectievere afdoening van verkeersovertredingen te bewerkstelligen dan voor de invoering van deze wet onder het strafrecht het geval was. Aan de beoogde effectiviteit van de WAHV zou afbreuk worden gedaan, indien bij voortdurend uitblijvende betaling van vele administratieve sancties reeds na een betrekkelijk korte periode de rechtmatig totstandgekomen gijzeling zou worden beëindigd. Het belang van de Staat bij handhaving van de gijzeling gaat om die reden boven het belang van de betrokkene bij het voorkomen of beëindiging van gijzeling.