Verbod gijzeling wegens mogelijke toelating schuldsanering (WSNP)

Wanneer u een verzoek doet tot toelating tot de schuldsanering (WSNP), kunt u gelijktijdig op grond van artikel 287 lid 4 Faillissementswet een verzoek doen om een verbod om gijzeling toe te passen tot op het verzoek tot toelating tot schuldsanering is beslist. Hierdoor kan worden voorkomen dat u in gijzeling wordt genomen hangende het verzoek tot toelating tot de schuldsanering. Dat een dergelijk verzoek kansrijk is, blijkt onder meer uit de uitspraak van de rechtbank Overijssel, 18 november 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:4561.

In die zaak speelden de volgende omstandigheden:

  • verzoeker had 8 afzonderlijke aankondigingen van gijzeling ontvangen
  • het totale bedrag van de sancties bedroeg € 3.890,25
  • sancties zijn met name veroorzaakt door de ex-partner van verzoeker
  • er was een problematische schuldenlast, van in totaal  € 18.277,03
  • inmiddels had verzoeker een fulltime baan gekregen
  • samen met zijn nieuwe partner probeert hij nu zijn financiën op orde te brengen

Belang schuldsanering WSNP voorop

De rechter stelde de belangen van verzoeker bij toelating tot de schuldsanering, het behoud van de baan en de betaling van de schuldeisers voorop en heeft het verzochte verbod voor de toepassing van gijzeling toegewezen. Daartoe overwoog de rechter als volgt:

“De rechtbank overweegt dat een voorlopige voorziening op grond van artikel 287 lid 4 Faillissementswet tot doel heeft een spoedeisende beslissing in het kader van de toelating tot de schuldsaneringsregeling te geven. Tegelijkertijd met het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening is een volledig verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling overgelegd, dat op 25 november 2013 ter zitting zal worden behandeld. Ten aanzien van de gijzeling op grond van artikel 28 WAHV overweegt de rechtbank dat de Officier van Justitie op grond van voornoemd artikel bij de kantonrechter een vordering kan instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd, het dwangmiddel gijzeling toe te passen. Het is in het onderhavige geval niet vast komen te staan of een dergelijke machtiging of machtigingen door de kantonrechter is of zijn afgegeven, maar de rechtbank is op grond van het feit dat de politie zich reeds diverse keren voor het in gijzeling nemen van [verzoeker] op zijn woonadres heeft gemeld, van oordeel dat aannemelijk is geworden dat een machtiging of machtigingen tot gijzeling is of zijn verstrekt. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat de politie (zeer) binnenkort opnieuw zal proberen [verzoeker] in gijzeling te nemen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van spoedeisendheid. De rechtbank overweegt voorts dat er sprake moet zijn van een bedreigende situatie, in die zin dat deze de kans op of de uitvoering van een mogelijke wettelijke schuldsaneringsregeling zal verkleinen. De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van een bedreigende situatie, omdat het aannemelijk is dat [verzoeker] zijn baan kwijtraakt, indien hij wordt gegijzeld en het verlies van die baan zijn kansen op toelating tot de schuldsaneringsregeling verminderen. De rechtbank concludeert dat in het geval van [verzoeker] een spoedeisende beslissing wegens het aanwezig zijn van een bedreigende situatie in het kader van toelating tot de schuldsaneringsregeling geboden is.
De rechtbank overweegt dat bij een voorlopige voorziening op grond van artikel 287 lid 4 Faillissementswet het belang van de schuldenaar om een zo groot mogelijke kans te hebben op het welslagen van de schuldsaneringsregeling voorop staat, tenzij dit in strijd is met het belang van de schuldeiser. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [verzoeker] om zijn baan te houden, daardoor zijn kansen op toelating tot de schuldsaneringsregeling te vergroten en wellicht in een schuldsaneringsregeling te sparen voor zijn schuldeisers, waaronder de Officier van Justitie, groter is dan het belang van de Officier van Justitie om [verzoeker] te gijzelen voor boetes die reeds in 2011 en begin 2012 zijn opgelegd en welke gijzeling niet het verval van de sancties (boetes) tot gevolg zal hebben.
De rechtbank concludeert op grond van de ingediende verzoeken met bijlagen dat toelating tot de schuldsaneringsregeling van[verzoeker] op voorhand niet onaannemelijk is. De rechtbank overweegt op grond van artikel 302 Faillissementswet dat, nu de gijzeling plaats zou vinden op grond van schulden, die onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen, gijzeling tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet mogelijk is, zodat de voorlopige voorziening belangen beschermd, die tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling blijven bestaan.
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen in die zin dat het de Officier van Justitie wordt verboden over te gaan tot gijzeling van [verzoeker] op grond van artikel 28 WAHV.”

< Terug naar Gijzeling
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden