Tenaamstelling auto
Wij krijgen vaak te maken met zaken waarbij een persoon boetes krijgt voor het niet verzekerd hebben of het niet voldoen aan de APK-plicht van een auto die hij/zij niet eens in bezit heeft. Wanneer een ander de auto in bezit heeft, kunt u via een kort geding vorderen dat die persoon de tenaamstelling van het kenteken wijzigt en op zijn of haar naam zet. Dit gebeurde ook in een zaak bij de rechtbank Noord-Holland, van 24 juni 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4829. In deze zaak had iemand twee auto’s opgehaald, maar de tenaamstelling van het kenteken niet aangepast. De rechter veroordeelde hem om dit alsnog te doen.
De rechter overwoog het volgende:
“4.1. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de Mercedes Vito op 30 januari 2011 en de Opel Movano in maart 2011 heeft opgehaald althans laten ophalen. Verder heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat hij vanaf die momenten houder is van de voertuigen en dat het de bedoeling was dat de auto’s op zijn naam zouden worden gezet. De kantonrechter neemt deze feiten dan ook als vaststaand aan. Voorts staat als op zichzelf door [gedaagde] niet betwist vast dat [eiser] bekeuringen heeft ontvangen betreffende onder andere het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering, het niet bezitten van een geldig keuringsbewijs, het parkeren op een gelegenheid voor laden en lossen en het op gevaarlijke of hinderlijke wijze op de weg laten staan van het voertuig.
4.2.
[eiser] vordert primair voor recht te verklaren dat de betreffende voertuigen eigendom zijn van [gedaagde]. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [gedaagde] erkend dat hij houder van de voertuigen is. Daarnaast heeft hij de feitelijke macht over deze voertuigen uitgeoefend door deze bij [eiser] te laten ophalen. Het uitoefenen van de feitelijke macht wijst op houderschap. In artikel 3:107 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald: ‘Bezit is het houden van een goed voor zichzelf.’ In artikel 7:109 BW is bepaald: ‘Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden.’ In artikel 3:119 lid 1 BW is bepaald: ‘De bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn.’ Gelet op deze artikelen in samenhang bezien wordt de houder (in dit geval [gedaagde]) dus vermoed rechthebbende te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd dit rechtsvermoeden te weerleggen. [eiser] stelt immers dat sprake is van een geldige overdracht ex artikel 3:84 BW en dat [gedaagde] in natura zou betalen in de vorm van het verrichten van vervoersdiensten. Dit is door [gedaagde] niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Bovendien heeft [gedaagde] als eigenaar over de auto’s beschikt door deze voor eigen rekening en risico bij een hem bekende monteur neer te zetten ter reparatie. Op grond van het vorenstaande acht de kantonrechter de primair gevorderde verklaring voor recht (sub a van het petitum) toewijsbaar, in die zin dat zij voor recht zal verklaren dat de betreffende Mercedes Vito met ingang van 30 januari 2011 en de Opel Movano met ingang van 1 april 2011 eigendom zijn van [gedaagde]. Met betrekking tot de Opel Movano gaat de kantonrechter uit van de datum 1 april 2011 omdat onduidelijk is op welke datum in maart 2011 de Opel Movano precies is opgehaald. De (tevens sub a van het petitum) gevorderde zinsnede ‘…en derhalve [gedaagde] de verantwoordelijkheid draagt voor de verplichtingen als kentekenhouder’ zal worden afgewezen, nu de grondslag voor toewijzing daarvan ontbreekt.
4.3.
De vorderingen sub b tot en met e van het primaire petitum zullen als onvoldoende duidelijk worden afgewezen, omdat het in feite omschrijvingen zijn van wat [eiser] wil bereiken met de vordering sub a.
4.4.
Met betrekking tot de subsidiaire vordering heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat hij deze heeft ingesteld voor het geval de primair toe te wijzen verklaring voor recht voor de RDW niet voldoende is en [eiser] de wijziging van de tenaamstelling dus niet zelf kan regelen. Omdat de kantonrechter niet kan inschatten of de toe te wijzen verklaring voor recht voor de RDW voldoende zal zijn, zal de kantonrechter ook de subsidiaire vordering toewijzen zoals hierna vermeld. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 26 lid 2 van het Kentekenreglement, is degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden verplicht binnen een week nadat hij eigenaar of houder van het voertuig is geworden bij de Dienst Wegverkeer om tenaamstelling te verzoeken onder overlegging van de kentekencard, de tenaamstellingscode en een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs. [gedaagde] is op grond van dit artikellid verplicht de tenaamstelling op zijn naam te realiseren. Hij heeft echter aangevoerd dat hij hiertoe niet in staat is omdat hij de papieren van beide auto’s niet heeft ontvangen. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] zich in deze procedure steeds op het standpunt heeft gesteld dat de autopapieren van de Mercedes Vito direct op 30 januari 2011 aan [gedaagde] zijn meegegeven en dat de papieren van de Opel Movano later in Amsterdam Zuidoost aan (volgens [eiser]) de echtgenote van [gedaagde] zijn overhandigd, terwijl [gedaagde] in deze procedure tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen. Immers, bij antwoord heeft [gedaagde] gesteld dat het niet de bedoeling was dat de auto’s op zijn naam zouden worden gesteld, terwijl hij ter zitting heeft gesteld dat dit wel de bedoeling was en dat hij er alles aan heeft gedaan de auto’s op zijn naam over te schrijven. Verder heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat [eiser] van de auto’s af wilde omdat hij van de gemeente boetes had ontvangen. In dat kader is het niet geloofwaardig dat [eiser] de papieren niet aan [gedaagde] ter hand heeft gesteld, want dan zou [eiser] zijn doel niet bereiken. Gezien de gemotiveerde en consequente stellingen van [eiser] en de tegenstrijdige stellingen van [gedaagde], zijn de stellingen van [eiser] over de terbeschikkingstelling van de autopapieren aan [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] betwist. Maar ook in het geval [gedaagde] daadwerkelijk niet beschikt over de autopapieren is het niet onmogelijk de tenaamstelling van de auto’s te realiseren. In artikel 30 lid 1 van het Kentekenreglement is immers bepaald, dat de Dienst Wegverkeer een voertuig te naam kan stellen zonder dat aan de in de artikelen 26 tot en met 29 van het Kentekenreglement bedoelde verplichtingen is voldaan, indien de aanvraag hiertoe wordt ingediend door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die verklaart eigenaar of houder van het voertuig te zijn en indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer aannemelijk is gemaakt dat niet aan bedoelde verplichtingen kan worden voldaan. De kantonrechter begrijpt de subsidiaire vordering sub a aldus, dat [eiser] bedoelt te vorderen [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na het bekendmaken van dit vonnis de tenaamstelling op naam van [gedaagde] te realiseren en het vrijwaringbewijs aan [eiser] te overhandigen. Die vordering zal gelet op hetgeen in deze alinea van dit vonnis is overwogen worden toegewezen in die zin, dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis de tenaamstelling op naam van [gedaagde] te realiseren en vervolgens het vrijwaringsbewijs aan [eiser] te overhandigen.”