Gijzeling niet toegestaan omdat persoon toch geen geld heeft

Gijzeling is een dwangmiddel van de officier van justitie om alsnog de openstaande geldboetes te incasseren. Het is een pressiemiddel en mag ook enkel met dat doel worden gebruikt. Vaak is het de vraag of gijzeling wel iets toevoegt. Als iemand geen geld heeft om de boetes te betalen, heeft gijzeling eigenlijk geen zin. In zo’n geval kan een kort geding helpen om de gijzeling te voorkomen.

Dit zien we onder andere in een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, van 30 september 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15666. In die zaak oordeelde de rechter dat de gijzeling niet bijdroeg aan het beoogde doel, te weten de betaling van de geldboetes. Gijzeling zou niet helpen omdat de betrokkene toch geen geld had om de boetes te betalen. In totaal ging het om een gijzeling van 401 dagen. De rechter vond dit te lang en stelde de man onmiddellijk in vrijheid. Daartoe overwoog de rechter als volgt:

“4.5  Uit de door de Staat als productie overgelegde Registratiekaart blijkt dat de thans aan de orde zijnde gijzeling van [eiser] is aangevangen op 21 juli 2013 en dat als einddatum van de detentie wordt uitgegaan van 27 augustus 2014. Het betreft een gijzeling voor de duur van maximaal 401 dagen waarvoor de kantonrechter in 56 beschikkingen machtiging heeft verleend, per beschikking toe te passen voor telkens zeven dagen. De verzoeken tot machtiging zijn verdeeld over acht zittingen van de kantonrechter beoordeeld. Het totaal aan verleende machtigingen is derhalve tot stand gekomen door de daartoe strekkende verzoeken pluksgewijs ter beoordeling aan de kantonrechter voor te leggen. Uit geen van de overgelegde beschikkingen van de kantonrechter is voorts op te maken dat de mogelijkheid van een totale gijzelingsduur, zoals thans in het geval van [eiser] aan de orde, in overweging is genomen. Bij een verzoek om oplegging van een ingrijpende maatregel als vrijheidsontneming zou het op de weg liggen van de om machtiging verzoekende instantie om de kantonrechter zo te voorzien van informatie dat hij een adequate afweging kan maken en de volle omvang van de mogelijk volgende vrijheidsontneming kan overzien, temeer nu tegen een beslissing van de kantonrechter tot afgifte van een machtiging geen rechtsmiddel openstaat.

4.6.
Allereerst is van belang is dat – zoals ter zitting aan de zijde van [eiser] gesteld en als zodanig op zich door de Staat niet weersproken – [eiser] niet beschikt over middelen om het openstaande bedrag te voldoen. Gedurende de fase van gijzeling zal dit, door het dan feitelijk ontbreken van de mogelijkheid tot het verwerven van inkomsten, niet anders worden. Daaruit volgt dat niet aannemelijk is dat het effectueren van de machtigingen bijdraagt aan het bereiken van het met het dwangmiddel gijzeling beoogde doel. Aldus heeft de Staat geen rechtens te respecteren belang bij de thans aan de orde zijnde gijzeling van [eiser].

4.7.
Voorts staat de totaalduur van de gijzeling als gevolg van de thans geëffectueerde machtigingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in verhouding met het met de gijzeling beoogde doel, zijnde dat [eiser] het bij het CJIB openstaande bedrag van € 6.645,45 voldoet.

4.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Staat onrechtmatig handelt door voor thans nog openstaande WAHV-sancties een insluitingsbevel af te geven en [eiser] te gijzelen voor een onafgebroken periode van 401 dagen, teneinde hem te bewegen de openstaande sancties alsnog te voldoen.

4.9.
Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter steun in de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Coördinerend Kantonrechters. Daarin geldt als uitgangspunt dat de machtiging tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling, in het geval sprake is van meerdere zaken betreffende één persoon, wordt verleend voor de maximale duur van 15 dagen, tenzij concrete bijzondere omstandigheden door het bestuursorgaan (de officier van justitie) worden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot machtiging voor een langere gijzelingsduur aanleiding geven. Bijzondere omstandigheden die in de onderhavige zaak hebben geleid tot het besluit om [eiser] voor een dergelijk lange, aaneengesloten periode te gijzelen, zijn evenwel gesteld noch gebleken.

Uit de door de Staat als productie overgelegde Registratiekaart blijkt dat de thans aan de orde zijnde gijzeling van [eiser] is aangevangen op 21 juli 2013 en dat als einddatum van de detentie wordt uitgegaan van 27 augustus 2014. Het betreft een gijzeling voor de duur van maximaal 401 dagen waarvoor de kantonrechter in 56 beschikkingen machtiging heeft verleend, per beschikking toe te passen voor telkens zeven dagen. De verzoeken tot machtiging zijn verdeeld over acht zittingen van de kantonrechter beoordeeld. Het totaal aan verleende machtigingen is derhalve tot stand gekomen door de daartoe strekkende verzoeken pluksgewijs ter beoordeling aan de kantonrechter voor te leggen. Uit geen van de overgelegde beschikkingen van de kantonrechter is voorts op te maken dat de mogelijkheid van een totale gijzelingsduur, zoals thans in het geval van [eiser] aan de orde, in ove

middelen om het openstaande bedrag te voldoen. Gedurende de fase van gijzeling zal dit, door het dan feitelijk ontbreken van de mogelijkheid tot het verwerven van inkomsten, niet anders worden. Daaruit volgt dat niet aannemelijk is dat het effectueren van de machtigingen bijdraagt aan het bereiken van het met het dwangmiddel gijzeling beoogde doel. Aldus heeft de Staat geen rechtens te respecteren belang bij de thans aan de orde zijnde gijzeling van [eiser].”

< Terug naar Gijzeling
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden