Inzichtelijk maken waarom niets kan worden betaald
Het is aan de cliënt om steeds inzichtelijk te maken waarom hij/zij niet in staat is om de openstaande geldboetes te betalen aan het CJIB. Dit heeft het gerechtshof Den Haag bepaalt in een uitspraak van 31 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1544:
“4. Bij de beoordeling van het appel staat het volgende voorop. Vaststaat dat de in het geding zijnde administratieve sancties onherroepelijk zijn; [appellant] stelt deze in dit geding ook niet ter discussie. Op grond van artikel 25 lid 2 Wahv kan de officier van justitie gedurende twee jaar nadat ten aanzien van de administratieve sancties een onherroepelijke beslissing is genomen, verhaal nemen, bijvoorbeeld op de goederen van de betrokkene (met dwangbevel, artikel 26 Wahv) of op de inkomsten uit arbeid of uitkering dan wel op het tegoed van een bankrekening (zonder dwangbevel, artikel 27 Wahv). Indien de administratieve sanctie niet wordt voldaan en verhaal als bedoeld in de artikelen 26 en 27 Wahv niet of niet volledig heeft kunnen plaatsvinden, voorziet de wet in verschillende dwangmiddelen, te weten inneming van het rijbewijs (artikel 28a Wahv), buitengebruikstelling van een voertuig (artikel 28b Wahv) en gijzeling (artikel 28 Wahv). Het doel van deze dwangmiddelen is te bereiken dat de sancties worden geïnd.
5. Voor de toepassing van het dwangmiddel gijzeling is een machtiging van de kantonrechter vereist. De betrokkene moet hierop worden gehoord en daartoe behoorlijk worden opgeroepen. Tegen de beschikking van de kantonrechter waarbij een machtiging tot gijzeling wordt verleend, staat geen rechtsmiddel open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in dit geding van de rechtmatigheid van de machtigingen dient te worden uitgegaan. De civiele rechter dient zich bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige dan ook terughoudend op te stellen. Alleen in bijzondere omstandigheden kan een bevel worden gegeven om de gijzeling op te heffen.
6. Met grief 1 betoogt [appellant] dat de (voorgenomen) executie van de gijzeling onmiddellijk gestaakt moet worden, omdat de tenuitvoerlegging van de hierboven onder 1.1. bedoelde ontnemingsmaatregel voorrang heeft op de tenuitvoerlegging van de onderhavige Wahv-boetes. Volgens [appellant] bevindt de ontnemingsmaatregel, anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, zich reeds in de executiefase, nu voor betaling van die maatregel een vervaldatum is gesteld. [appellant] miskent hiermee echter dat op grond van de Aanwijzing executie (paragraaf 1.3.) niet de tenuitvoerlegging als zodanig, maar de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang uit hoofde van een ontnemingsmaatregel voor gaat op de tenuitvoerlegging van de gijzeling op grond van de Wahv. Vast staat dat er geen sprake is van een bevel tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang ten aanzien van de ontnemingsmaatregel. De Staat voert dan ook terecht aan dat van samenloop van lijfsdwang en gijzeling geen sprake is. De eerste grief faalt.
7. Met grief 2 bestrijdt [appellant] het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar sprake is van betalingsonmacht. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de beslagvrije voet en met het feit dat een substantieel deel van de beschikbare maandelijkse bestedingsruimte bestaat uit een aanspraak op een kindgebonden budget, geld bedoeld voor de kinderen, aldus [appellant]. Ook deze grief faalt. Daargelaten dat van beslaglegging geen sprake is, heeft [appellant], zoals de Staat terecht naar voren heeft gebracht, geen (onderbouwde) berekening van de voor haar geldende beslagvrije voet overgelegd en is ook overigens niet gebleken dat die voet (indirect) wordt overschreden. [appellant] heeft de hierboven onder 1.3. vermelde inkomsten niet bestreden. Nog afgezien van de vraag of juist is dat het kindgebonden budget geheel buiten beschouwing moet worden gelaten bij de bepaling van de bestedingsruimte van [appellant], geldt dat als dat kindgebonden budget wordt weggedacht, nog een maandelijks bedrag van ruim € 430,- overblijft. Vaststaat dat de huur dan al is betaald. Hoewel duidelijk is dat geen sprake is van een “vetpot”, zoals de Staat het heeft uitgedrukt, en ook duidelijk is dat [appellant] het openstaande bedrag niet in één keer kan betalen, heeft [appellant] niet aannemelijk weten te maken dat zij ook niet in staat is om deelbetalingen te doen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] in 2014 in staat was om een betalingsregeling van € 100,- per maand na te komen en dat de Staat reeds in eerste aanleg heeft aangegeven bereid te zijn een betalingsregeling te treffen voor alle openstaande Wahv-sancties, en desgewenst ook voor de ontnemingsmaatregel. De Staat heeft daarbij vermeld in te zullen stemmen met betaling van een bedrag van € 100,- per maand, maar ook bereid te zijn een lager bedrag per maand te aanvaarden, mits [appellant] onderbouwt dat zij niet in staat is om meer te betalen. De Staat heeft dit aanbod in appel gehandhaafd. Het had op de weg van [appellant] gelegen om inzichtelijk te maken waarom zij in het geheel niets kan betalen, maar zij heeft dit nagelaten, ook in hoger beroep.
8. Grief 3, tot slot, luidt dat in haar geval geen sprake is van een toepassing van het dwangmiddel van gijzeling in uiterste noodzaak. [appellant] wijst erop dat zij in eerste aanleg al heeft aangevoerd dat er nooit beslag is gelegd op de vakantieuitkering of de meer reguliere maandelijkse inkomsten. Ook deze grief slaagt niet. Uit de door de Staat overgelegde zaakoverzichten blijkt welke stappen CJIB heeft ondernomen om de Wahv-sancties te innen. Desondanks werd niet betaald. Volgens de Staat is verhaal door inzet van andere dwangmiddelen niet mogelijk gebleken en [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit niet juist zou zijn.
< Terug naar Verbod gijzeling