Afwijzing verbod gijzeling vanwege onvoldoende financiële gegevens
Het is erg belangrijk dat bij een vordering tot het opleggen van een verbod voor gijzeling voldoende financiële gegevens worden overgelegd waaruit in voldoende mate naar voren komt dat er sprake is van een situatie van betalingsonmacht en geen betalingsonwil. Alleen dan heeft een vordering voor een verbod tot gijzeling kans van slagen. Dit blijkt wel uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag, 11 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8144.
De rechtbank overwoog in deze zaak het volgende:
“[eiseres] kan zich – in haar rechtsverhouding tot de Staat – niet beroepen op het niet-ontvangen van de bevestigingsbrief van het CJIB van 6 juli 2015 (en de herinneringsbrief van 17 november 2015), wat daar verder ook van zij. Het CJIB heeft de brief (brieven) verzonden naar het adres waarop [eiseres] stond ingeschreven volgens de “Basisregistratie personen”. Voorts is van belang dat [eiseres] ervan op de hoogte was dat een voorlopige regeling was overeengekomen voor de duur van negen maanden, waarbij zij maandelijks een bedrag van € 10,– diende te voldoen. Zij moest er dus rekening mee houden dat de eerste termijn op korte termijn na de totstandkoming van de regeling op 30 juni 2015 diende plaats te vinden. In die omstandigheid lag het op de weg van [eiseres] om – al dan niet via haar advocaat – contact op te nemen met het CJIB indien een schriftelijke bevestiging van de regeling, waarin voor de betalingen relevante gegevens zijn opgenomen, op zich laat wachten. Dit klemt te meer indien juist is dat – zoals [eiseres] stelt – in het gebouw waarin [eiseres] woonachtig is regelmatig poststukken zoekraken. [eiseres] heeft dat echter (gedurende de gehele looptijd van de voorlopige regeling) nagelaten. Bovendien heeft [eiseres] geen serieuze poging ondernomen om de achterstand in te lossen/lopen, nadat zij op de hoogte raakte van de benodigde (betalings)gegevens, terwijl aangenomen moet worden dat zij daartoe in staat was. Voor de hand ligt immers dat het verschuldigde bedrag ad
€ 10,– iedere maand apart wordt gezet.
Het voorgaande brengt mee dat de afgesproken betalingsregeling inmiddels is geëindigd, enerzijds omdat de looptijd ervan inmiddels is verstreken en anderzijds omdat [eiseres] de regeling niet is nagekomen. Anders dan [eiseres] kennelijk meent, komt haar dus geen beroep meer toe op de betalingsregeling.
In die situatie lag het op de weg van [eiseres] om de door haar gestelde betalingsonmacht (op dit moment) aan te tonen. Dat heeft [eiseres] echter nagelaten; ieder inzicht in haar financiële positie ontbreekt. Daar komt bij dat – gelet op de inmiddels verstreken tijd – niet ervan kan worden uitgegaan dat de situatie van [eiseres] gelijk is aan, dan wel slechter is dan haar positie ten tijde van de totstandkoming van de regeling op 30 juni 2015. Overigens heeft de Staat aangevoerd dat [eiseres] (ook) destijds geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over haar financiële toestand. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat ten aanzien van [eiseres] geen sprake is van betalingsonmacht, maar van betalingsonwil, zodat de tenuitvoerlegging van de twee gijzelingsmachtigingen niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, maar als een rechtmatige prikkel om alsnog tot betaling (van alle sancties) af te dwingen.”
< Terug naar Verbod gijzeling